In november 1994 besloot de directie van het Nationaal Park De Hoge Veluwe onder druk van de nationale overheid de wildbaan uit te breiden van 3800 ha tot 5000 ha in verband met de voorbereiding van de Flora- en faunawet.

Deze bepaalde dat grote herbivoren alleen als `wild' werden aangemerkt, mits ze in leefgebieden leefden die groter dan 5000 ha zouden zijn. De extra 1200 ha werden betrokken uit de deelgebieden Hoenderloo (800 ha) en Kemperberg (400 ha) door de rasters te verwijderen. Door het verwijderen van de rasters kregen de circa 275 edelherten, 270 moeflons en 50 wilde zwijnen de mogelijkheid gebruik te maken van die leefomgevingen. Die gebieden, bestaan uit voornamelijk loof- en naaldbossen op voedselrijkere gronden. Die werden tot op dat moment alleen door reeën bewoond. Deze vergroting van het leefgebied bood unieke kansen voor onderzoek. Naast effecten op de vegetatie kon het effect van introductie van nieuwe herbivoren op de reeënpopulaties in Hoenderloo en Kemperberg worden onderzocht.

In samenwerking met de Universiteit Wageningen zijn sindsdien de bewegingen van de grote herbivoren in het Nationaal Park op de voet gevolgd. Van 1994 tot en met 1997 werden intensieve tellingen vanuit auto's op vaste transecten georganiseerd als ook onderzoek aan exclosures. Deze door rasters beschermde stukken vegetatie van 15 x 30 m leverden interessante onderzoeksgegevens op.

Grafiek: Populatie dichtheden reeën en edelherten


Figuur 1: Populatie dichtheden van de herbivoren van 1995-1997. (gem. dichtheid / 100 ha)

  • driehoek = Wildbaan
  • vierkant = Kemperberg
  • cirkel = Hoenderloo

Uit de telgegevens (Fig. 1) bleek dat het edelhert vrijwel direct na verwijdering van de tussenrasters de nieuwe leefgebieden in Hoenderloo en Kemperberg koloniseerde. Sommige groepen herten bleken een permanente stek te veroveren terwijl andere, vooral hinden en jonge dieren permanent bleken te pendelen tussen de voormalige wildbaan en de nieuwe leefgebieden. Dit pendelen gebeurde met name `s nachts. Even na sluitingstijd van het park voltrok zich deze tijdelijke volksverhuizing, om vlak voor openingstijd weer veilig terug te keren in de rustgebieden van de voormalige wildbaan.

Min of meer analoog aan de kolonisatie van edelherten voltrok zich een duidelijke dichtheidsverlaging van de reeënpopulatie in Hoenderloo. Juist hier, waar zich ook de meeste edelherten bevonden!

De tellingen van moeflons en wilde zwijnen leverde niet veel schokkende verschuivingen in het park op. Vooral moeflons bleken gewoon in de voormalige wildbaan te blijven, terwijl het wilde zwijn, hoewel zeer onregelmatig, af en toe de bossen van Hoenderloo en Kemperberg verkoos boven de voormalige wildbaan.


Toen we vervolgens het habitatgebruik (Fig. 2) onder de loep namen, gebaseerd op keuteltellingen op vaste plaatsen, bleek dat inderdaad de edelherten vooral in de voedselrijke loofbossen en naaldbossen van Hoenderloo en Kemperberg foerageerden.

Figuur 2: Habitat gebruik van de herbivoorsoorten. (gem. percentage keutelhopen)

  • paars = heide
  • geel = vliegdennenbos
  • groen = dennen-sparrenbos
  • rood = eiken-beukenbos

De reeën verlieten deze bossen naar verhouding steeds meer en gingen zelfs in het vliegdennenbos en op de heide foerageren. Ook moeflons bleken niet meer zo plaatsgebonden aan vooral heide maar vertoonden een toename in het vliegdennenbos. Wilde zwijnen bleken zeer onregelmatig te foerageren in alle habitattypen.

Grafiek: Habitat gebruik van de herbivoren


Vervolgens bestudeerden we de fitness van reeën, gemeten als de verhouding van het aantal kalveren op het aantal geiten in het vroege voorjaar. Dit getal geeft zowel informatie over de reproductie van reeën alsmede de overleving van reekalveren. Van de lange termijntrend in Hoenderloo (Fig. 3) is goed te zien dat deze fitness afneemt na 1995, het jaar waarin de kolonisatie van edelherten begon. Ook de gewichten van geschoten edelhertkalveren bleek toe te nemen na de verwijdering van de rasters in 1995.

Grafiek: Het verloop van de fitness van de reeënpopulaties


Figuur 3 (reconstructie): Het verloop van de fitness van de reeënpopulaties. De stippellijn geeft het moment van rasterverwijdering aan.

  • driehoek = Wildbaan
  • vierkant = Kemperberg
  • cirkel = Hoenderloo


Discussie: Bovenstaande verklaringen zijn mogelijke oorzaken van de hele beweging die zich voltrok na vergroting van het leefgebied van de edelherten. Ondanks het feit dat reeën en edelherten een verschillende type herbivoor zijn, respectievelijk een browser en een intermediate feeder blijkt dus wel degelijk dat ze elkaar in de weg kunnen zitten. Niet alleen directe concurrentie op basis van voedsel (browsing) of sociale intolerantie maar ook indirecte gevolgen van habitatmodificatie (verandering van leefomgeving) kunnen een belangrijke rol spelen tussen beide herbivoren.

Conclusies: Uit onze onderzoeksgegevens bleek overduidelijk dat er diverse interacties waren tussen de soorten grote herbivoren. Vooral de interactie tussen ree en edelhert gaf aanleiding tot nadenken. Direct na aankomst in de bossen van Hoenderloo en Kemperberg lieten de mannelijke edelherten zich gelden. In zeer korte tijd verwoestten zij de struiklaag, bestaande uit voornamelijk lijsterbes en vuilboom, door deze struiken te aan te vreten, te knikken, te schillen en te vegen. Dit machogedrag had duidelijk een functie, de zeer smakelijke en vooral mineraalrijke struiken werden op deze wijze goed toegankelijk gemaakt. Vooral mannelijk dieren hebben relatief veel calcium, magnesium en fosfor nodig voor o.a. de jaarlijkse opbouw van het gewei. Het voedselaanbod in de nieuwe gebieden was duidelijk hoger dan in de `uitgeputte voormalige wildbaan' waardoor de migratie van edelherten een logische consequentie was. Het gevolg was dat reeën met een heel ander leefgebied te maken kregen. Niet alleen liepen er vreemde en veel grotere herten rond maar ze sloopten ook nog eens hun geliefkoosde voedselplanten! Bovendien werd hun aanwezigheid veel meer opgemerkt door de afbraak van dekking. Kortom, in korte tijd nam de kwaliteit van hun habitat sterk af. Bokken, als territoriale dieren bleken hier bovenal van te lijden. Veel bokken bleven volharden hun territorium te verdedigen terwijl steeds weer de stress toenam door de aanwezigheid van edelherten. Geiten bleken flexibeler met deze stress om te gaan door te verhuizen naar nieuwe habitatten. Ook zou de komst van wilde zwijnen wel eens een negatief effect gehad kunnen hebben op de overleving van kalveren in Hoenderloo en Kemperberg door predatie. De verschuiving van edelherten naar de nieuwe bossen leverde moeflons een voordelige situatie op. Nu de edelherten `s nachts vertrokken uit de vliegdennenbossen konden ze gebruik maken van de dichte grasmat met bochtige smele om te grazen.

Natuurlijk is de uitkomst van deze wisselwerking sterk afhankelijk van het voedselaanbod in het gebied. Toch moet, bij toekomstige uitbreiding van leefgebieden van grote herbivoren de interactie tussen herbivoren en de gevolgen voor de reeënpopulatie zeer serieus genomen worden.

bron: Capreolus, 9e jaargang, nr. 32 December 2001 ISSN: 0929-1091

Samenleven of concurreren? case damherten
Reeën en damherten kwamen in Europa vroeger al samen in dezelfde gebieden voor. Tijdens de laatste IJstijd, de Wechsel- of Wormperiode, die meer dan 12.000 jaar geleden eindigde, stierf het damhert in Midden-Europa uit. Terwijl het ree na de IJstijd zijn oorspronkelijke biotoop weer bezette, lukte het de damherten niet zo snel om hun vroegere areaal weer te koloniseren. Hun leefgebied besloeg Klein-Azië, en wel het westelijk deel van Turkije en Zuidoost-Europa. In het oude leefgebied in Klein-Azië kwam het damhert in 1976 nog maar op drie plaatsen en in een aantal van 100 stuks voor. Die restpopulaties van het damhert werden ernstig bedreigd. Door de dieren te gaan beschermen en talrijke uitzetacties werd het uitsterven voorkomen.

Herintroductie damhert
De eerste herintroductie na menselijke bewoning van het Middellands-Zeegebied vonden plaats in het begin van onze historie in de tweede eeuw na Christus. De Romeinen brachten in de elfde eeuw damherten naar het vasteland van Europa en wel naar Denemarken. De verspreiding bleef lange tijd beperkt tot de wildparken. Pas sinds de negentiende eeuw nemen de populaties in de vrije natuur toe eerst door initiatieven van jagers later door natuurbeheerders.


Gemeenschappelijke benutting biotoop
Onderzoek naar het gemeenschappelijke gebruik van biotopen door reeën en damherten zijn zeldzaam. Als basis voor de hierna volgende bijdrage wordt gebruik gemaakt van onderzoekingen uit Niedersachsen (Petrak 1991 et al.) en de op dit moment lopende onderzoeken(zie fig. 1) en ervaringen uit totaal 22 damhertengebieden in Nordrhein-Westfalen.

 

Figuur 1: Ligging onderzoeksgebieden in Niedersachsen

Figuur 1: Ligging onderzoeksgebieden in Niedersachsen


Het betreft hier ongeveer 4.000 damherten. Het Niedersachsische onderzoeksgebied in de Lünenburger Heide omvat 848 hectare akkerland, 685 hectare weiden, 625 hectare bos en 149 hectare moeras. Een vergelijking tussen beide soorten gaat uit van de genetisch gelijke oorsprong.

Het ree is kennelijk voorbestemd als bosrandbewoner. Hier vindt het ree voldoende mogelijkheid om bij vluchtgedrag voldoende dekking te vinden. Deze dekking is ook te vinden in onze tegenwoordige cultuurlandschappen. Onder andere omstandigheden zoals in onbegroeide terreinen vertonen reeën aanpassingen in gedrag waarbij de territoriale levenswijze ten gunste van een roedelgedrag deels wordt opgegeven. De beweeglijkheid in het terrein van deze 'veldreeën' leidt echter in ons landschap met zijn vele wegen tot een beduidend hoger aantal verkeersslachtoffers dan in het geval van edelherten of wilde zwijnen.

Damhert
De opbouw van de uit twee groeilagen bestaande bossen rond het Middellandse Zeegebied garandeerde een bepaalde lichtdoorlaatbaarheid die van wezenlijk belang was voor de ontwikkeling van het damhert. De gevlekte vacht biedt voldoende schutkleur in een bos met een grote afwisseling in lichtval. Hierdoor vluchten de dieren niet zo snel en ze wachten even af of een potentiële predator iets in de gaten heeft. Vluchten kost immers veel energie! Dit fenomeen wordt ook ten opzichte van de mens aangehouden en dat geeft de damherten de vermeende eigenschap om zich 'publieksvriendelijk' te gedragen en dat wekt de indruk dat ze gemakkelijk met de mens zouden kunnen samenleven. Dit gedrag betekent echter dat er meer verkeersslachtoffers kunnen voorkomen. De vertraagde nijging om te vluchten (is die auto een bedreiging?) is daar de oorzaak van.

Spijsverteringsanatomie
Het aanpassingsvermogen van de 'graastypen' onder de herkauwers wordt aangegeven door de lengte van de kauwvlakken van het gebit (Hofmann 1989). In figuur 2 zien we van links naar rechts ree, eland, gems, steenbok, damhert, wisent, moeflon en oeros. Het overzicht toont duidelijke verschillen in het morfologisch-anatomische karakter van de kauwvlakken en daarmee zegt dit iets over de voorkeur voor de voedselkeuze. De reeën staan aan de ene kant, de oeros aan de andere kant van het schema.

Figuur 2: Wilde herbivoren ingedeeld naar voedselstrategie

Figuur 2: naar: Wilde herbivoren ingedeeld naar voedselstrategie (R.R. Hofmann 1989)

Het ree kan zelfs uit noodzaak niet gedijen op voeding met veel ruwe vezels, terwijl het rund zonder ruwvoer juist dood gaat. De tussenliggende typen zoals het edelhert zijn in staat om te schakelen. De structuur van de pens hangt tevens samen met de tijden waarop herkauwd wordt. Het damhert lijkt de ondersoort die het sterkst aangepast is bij de dieren die ruwvoer kunnen verteren. De terreinen die een bestemming hebben die op veeteelt is gericht schijnen dan ook gunstig voor de damherten.

Gemeenschappelijk benutting van het leefgebied - Gedrag
Het damhert gedraagt zich dus 'gemakkelijk'. Zo is er over het algemeen geen concurrentie ten opzichte van reeën. Enige uitzondering is het feit dat grotere roedels voor een zekere onrust zorgen waardoor de reeën liever uit hun buurt gaan. De beweeglijkheid in het damhert gedrag toont zich vooral in uitzonderingsgevallen. Zo komt het voor dat de hindes, die nieuwe kalveren zetten, hun jaarlingen verdrijven. Deze kunnen zich dan aansluiten bij andere wildsoorten. Zo heb ik zelf gezien dat een spitser zich aansloot bij een kudde koeien en daar zelfs mee speelde. In een ander geval zocht een verjaagde spitser toenadering tot een reegeit en trad samen met deze geit uit om te laveien. Door de kortere tussenliggende foerageerperiodes van het ree kwam het damhert duidelijk in tweestrijd om te beslissen of dit het ree in de dekking zou volgen of dat het langer op de voedsel-locatie zou blijven.

Gebruik van het leefgebied
De benodigde afwisseling in voedsel voor het damhert is doorslaggevend of een bepaald biotoop geschikt is of niet. Heeft het dier een grote variëteit in plantenmateriaal nodig, dan kan een omgeving met veel plantengemeenschappen, bijvoorbeeld een terrein met diverse bossen, veldvruchten, weiland, moeras, enzovoorts worden aangenomen. Hebben damherten minder behoefte aan een breed scala van planten, dan wordt genoegen genomen met een biotoop met minder plantengemeenschappen. Om deze 'bandbreedte' (de afwisseling van voedingsstoffen) te bepalen werden de gegevens van waarnemingen aan 7302 foeragerende damherten en 4143 laveiende reeën nader bestudeerd. Hiervoor werd het jaar verdeeld in tien periodes, volgens de karakteristieke groei patronen van de plaatselijke plantengemeenschappen. Men nam, om enige criteria te noemen, het begin van de bloei, het rijpen van de vrucht en de bladval van bepaalde soorten. De veranderingen in het voedselaanbod waren zo tegelijkertijd maatgevend voor de daartoe noodzakelijke stofwisseling. De volgende jaargetijden werden in aanmerking genomen:

Jaargetijde

Periode

Winter .11 tot 20.02
Nawinter 21.02 tot 07.04
Vroege voorjaar 08.04 tot 08.05
Voorjaar 09.05 tot 27.05
Voorzomer 28.05 tot 24.06
Hoogzomer 25.06 tot 28.07
Nazomer 29.07 tot 30.08
Vroege herfst 01.09 tot 20.09
Herfst 21.09 tot 20.10
Late herfst 21.10 tot 09.11


Het ree heeft zich ontwikkeld als bosrandbewoner. In die bosrand vindt het ree voldoende dekking om zich te verschuilen. Deze dekking is ook te vinden in onze tegenwoordige cultuurlandschappen. Onder andere omstandigheden zoals in onbegroeide terreinen vertonen reeën aanpassingen in gedrag waarbij zij in grotere groepen samenleven. De zogenaamde sprongen. De dichtheid en beweeglijkheid van de reeën in het terrein leidt in ons landschap met zijn vele wegen tot een hoger aantal verkeersslachtoffers dan in het geval van edelherten of wilde zwijnen.

 

Figuur 3: Jaarrondontwikkeling bandbreedte voedselkeus damhert

Figuur 3: Jaarrondontwikkeling bandbreedte voedselkeus damhert


Deze verdeling in tijden met betrekking tot de keuze uit het voedselaanbod heeft tot gevolg dat de hieraan gekoppelde voedsel strategie van de dieren zich aanpaste. Hoe minder voedsel ter beschikking stond, hoe minder kieskeurig de beide soorten waren. Voor de damherten is de winter de moeilijkste periode (fig. 3). Voor de reeën is dat het vroege voorjaar (fig. 4).

 

Figuur 4: Jaarrondontwikkeling bandbreedte voedselkeus ree

Figuur 4: Jaarrondontwikkeling bandbreedte voedselkeus ree


Omgekeerd leidt de opname van zeer geliefde eiwitrijke en gemakkelijk verteerbare planten er toe dat de behoefte tot meer voedselvariëteit kennelijk afneemt.

Hoge voedingswaarden
Het agrarisch gebruik leidt ertoe dat vele grassen al in het vroege voorjaar hoge voedingswaarden (eiwitgehalte is hoog) bereiken, zodat de damherten zich op die plantengemeenschap concentreert. Damherten zijn doorgaans selectief. Het geeft de voorkeur aan de grassen met de hoogste voedingswaarde. Het ree kan als selectieve grazer eigenlijk niet goed met grassen overweg, mede daarom maakt het ree in het vroege voorjaar liefst gebruik van een zo groot mogelijke variatie in plantenaanbod. De verdere ontwikkeling in de behoefte tot opname van verschillende plantensoorten toont nauwe relatie met de flora van het leefgebied. Voedselaanbod en gedrag hebben ook weer met elkaar te maken, zoals we kunnen zien tijdens de bronsttijd van het damhert, dat in de late herfst plaats vindt.

Gezamenlijke voedselbenutting
Uit de waarnemingen kan de overlapping in voedselbenutting worden berekend. De hoogste wiskundige waarde is in dat geval 1 (= volledige overlapping). De berekende waarden tussen 0.1505 en 0.8570 geven een laag gemeenschappelijk gebruik te zien en dat zegt iets over de draagkracht voor een gebied voor de beide soorten (fig. 5). Het toont aan, dat ree en damhert wel degelijk van een gezamenlijk biotoop gebruik kunnen maken.

 

Figuur 5: Overlapping voedselkeus damhert en ree

Figuur 5: Overlapping voedselkeus damhert en ree


Conclusies:
Voor het gezamenlijk voorkomen van damherten en reeën in een leefgebied zijn de volgende gevolgtrekkingen te maken: reeën hebben om te overleven licht verteerbare voeding nodig, die damherten weliswaar ook benutten, maar die daar niet op aangewezen zijn.

Overigens:

  1. Het ree moet voor een optimaal conditieproduct selectief zijn bij de voedselkeuze. Damherten hoeven dat niet, maar neigen wel tot die selectie. Bij zeer hoge dichtheden van damherten, bijvoorbeeld in rasters, leidt dat er toe dat de voor het ree onmisbare voedselplanten door damherten worden geconsumeerd, zodat de reeën in een slechte conditie raken. Bij aangepaste dichtheden zijn die problemen niet te verwachten.
  2. In leefgebieden met akkers, weiden en bossen passen damherten en reeën goed bij elkaar. Komen damherten nieuw in een gebied dan hebben de reeën echter tijd nodig om aan de nieuwe situatie te wennen.
  3. In gebieden waar damherten zich concentreren (dichtheden tussen 7 en 15 stuks per 100 ha) zijn reeën de zwakkere partij.
  4. Uit bosbouwkundig oogpunt zijn damherten minder een probleem omdat ze minder op loof aangewezen zijn, zodat er minder schade aan de door veel terreinbeheerders gewenste verjonging van loofbomen optreedt.
  5. Damherten profiteren sterker van intensief agrarisch gebruik dan reeën.
  6. Damherten en reeën passen zich goed aan bij het cultuurlandschap.
  7. Het gezamenlijke bestaan in hetzelfde gebied komt voort uit de geschiedenis uit de IJstijd. 30.000 Jaar geleden kwamen reeën en damherten in Midden-Europa al samen voor.

door Dr.
bron: Tijdschrift voor reewildbeheer, 9e jaargang, nr. 32 December 2001 ISSN: 0929-1091

Lopen er reeën in de Oostvaardersplassen?
Reeën en kleinere dieren schijnen hier en daar het gebied Oostvaardersplassen uit te kunnen. Reeën kunnen zowel via openingen in de afrastering als zwemmend door het water het gebied in en uit. Dat verklaart dat naast de incidenteel gevonden dode dieren er nagenoeg geen reeën meer zijn in het gebied.

Reeën zijn geen kudde dieren. Daar waar men grote groepen ziet ontbreekt het aan roofdieren of goed populatiebeheer. Reeën hebben rust nodig om hun relatief snel verterende voedsel te kunnen verteren. Zij schnabbelen hun eten bij elkaar. Grote grazers zoals edelherten, koeien en paarden die een heel gebied kaal kunnen vreten, verstoren door hun gedrag de noodzakelijk rust en vernielen de dekking voor de reeën. Reeën mijden door het gebrek aan rust die andere dieren. Zij zitten in de hoeken van het gebied waar de grazers niet komen.

In de Oostvaardersplassen wordt gestreefd naar zelfregulerende natuur door grote grazers. De leefomstandigheden nemen daardoor zodanig af dat de dieren met enige regelmaat sterven. Echter dat betekent ook dat inheemse diersoorten zoals reeën verdwijnen. Wil men dat schadelijke proces voor de oorspronkelijke soorten stoppen dan dienen de aantallen grazers zodanig laag gehouden te worden dat de leefomstandigheden voor de beschermde inlandse soorten ontstaan. Dat deed Staatsbosbeheer vroeger op basis van doelsoorten. Doelsoorten kenmerken een leefgemeenschap van planten, dieren en mensen. Reeën zijn net als haas, grutto, raaf en das, soorten van een cultuurlandschap. Door de keus van de (doel)soorten kan het accent van cultuur naar natuur gelegd worden. Met de komst van zelfregulatie voor grote grazers is dat doelsoorten beleid vervallen.

Standpunt inzake het natuurbeheer in Oostvaardersplassen?
Het is de vraag of de toename van grote in het wild levende diersoorten is gekomen door zelfregulering of door de natuur meer gelegenheid tot migreren te bieden. Wij denken het laatste. De natuur meer kansen bieden, rasters weg te nemen en verbindingszones realiseren heeft heel veel positieve effecten in de natuur. Staatsbosbeheer is één van de partijen die dat kan bevestigen. Zij beheert naast de Oostvaardersplassen namelijk veel natuur in heel Nederland. Het is voor het natuurbeheer goed dat het af en toe duidelijk wordt dat natuur aan zijn lot over laten onverwachte en ongewenste effecten met zich meebrengt. Het beheer van de grote grazers in OVP en de gevolgen voor hun omgeving hebben dan ook veel inzicht gegeven. Vooral dat het veel van de variatie in successie in het gebied vernietigd. Het zelf reguleren van grote grazers is niet nodig om zo rijk mogelijke natuur te laten ontstaan. De grote grazers in de Oostvaardersplassen hebben veel invloed en niet het verwachte effect.

Moet er wel of geen verbinding komen met de Veluwe?
We adviseerden in het voorjaar van 2018 niet te wachten met beleid aanpassen tot de volgende piek in de aantallen grote grazers en dien ten gevolge grote sterfte in de populatie grote grazers. Maar de zelfregulatie van grote grazers stop te zetten en een nieuw beleid op te starten! Daarbij adviseren wij de dichtheid aan grote grazers van 1 mei 2018 te handhaven, die is door de natuur in een relatief strenge winter bepaald. Verwacht wordt dat de natuur daardoor rijker wordt. Hetgeen door onderzoek gemonitord kan worden. En o.a. in de vorm van meer successie verschijnselen te zien zal zijn. Dat handhaven van de populatie adviseerden wij te doen door afschot op de plekken die de dieren opzochten om te sterven.

Natuurlijk moet dit beleid worden bewaakt en indien nodig aangepast. Indien er geen struweel en bomen ontstaan dan stand naar beneden. Alle stadia in de vegetatie van grazige vlakte tot volwassen bomen dienen voor te komen.

Elk beheer kun je in twijfel trekken. Dan is het goed vooraf de termijn van de opdracht vast te stellen en te weten dat na afloop het beleid weer ter discussie staat. Laat daarom dit beleid gedurende een tiental jaren uitvoeren en goed volgen wat er gebeurt. Alleen dan kan onderbouwd een volgende keus worden gemaakt.

Onafhankelijk van dit beheer in de Oostvaardersplassen hebben partijen waaronder Staatsbosbeheer de verantwoordelijkheid om de natuur met elkaar te verbinden en waar nodig enclaves te laten bestaan. (Er zijn tenslotte ook soorten die gebaat zijn bij geïsoleerd liggende leefomstandigheden.)

Conclusie
Met populatiebeheer is het mogelijk te experimenteren en te zoeken naar het optimum voor de lokale doelen, soorten en dus landschap. Dat kan niet als je kiest voor zelfregulatie. Wat door het invoeren van het populatiebeheer verdwijnt is de discussie wordt er nu wel of niet actief beheerd. Natuurlijk wel! Daarvoor hebben we als mensen veel te veel belangen.

Afbeelding: Rustende reeën in natuur inclusief cultuurlandschap. foto: Dick Pasman
Cookies instellen