De vacht van het ree bestaat uit huid en haren en dient als bescherming tegen kou, zon en het voorkomen van verwondingen. Daarnaast zijn de haren een middel om te communiceren en te imponeren. Zo attenderen reeën hun soortgenoten op mogelijk gevaar door de haren van de spiegel te spreiden. Daarnaast dienen sommige haren om te voelen. Dat gebeurt ze doordat het levende deel van de haren, de haarwortel, in verbinding staat met uiterst gevoelige zenuwuiteinden. Daardoor kunnen reeën de geringste trillingen voelen.
De eerste beharing, van de reekalveren, is bruin met in de lengterichting rijen witte vlekken. In de nazomer gaat de vacht met vlekken over in een egaal gekleurde vacht, om daarna, elk voor- en najaar te verharen in een zomer-, respectievelijk wintervacht zonder vlekken. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het damhert dat het hele leven lang een vlekkenpatroon in de vacht heeft.
Een heel bijzonder stuk vacht is de bast. De bast vormt jaarlijks het omhulsel voor het nieuwe gewei van de reebokken.
Individuele kenmerken
Reeën zijn mede aan hun vacht te onderscheiden van elkaar en van ander hert-achtigen. Onder andere zijn er verschillen in verharen, beharing van lichaamsdelen en haarkleur. Daarnaast zien we het wel of niet voorkomen van staart, schortje, penseel of bast. De combinatie met andere eigenschappen maakt het mogelijk om vrij zeker te zijn in, om welk dier het gaat. Met name de kleur van de vacht in combinatie met bok of geit, plek van waarnemen, gedrag en samenstelling sprong maken individueel herkennen van een reeën mogelijk. Dat vraagt wel om regelmatig observeren van de dieren.